OH CRISIS 2.0

OH CRISIS 2.0
Reed Seifer, NY is a lot of work, 2010

WELCOME

This blog informs and reflects on the exhibition OH CRISIS at Huize Frankendael in Amsterdam. The exhibition presents a view through modern art towards the actual Credit Crisis.
We're now entering what may well be the most challenging man-made calamity in modern experience, a global financial crisis of unprecedented size, speed, interconnectedness and complexity. This event, also known as the Credit Crisis is not yet determined in terms of cause and effect. Our mission is to reaffirm the power of an open view, an in depth discussion, and an exploration of the Credit Crisis through art. Because art can unveil and may be able to present a different view. This exhibit explores some reflections on the current crisis. Works of the following artists are to be seen: (amongst others) Lara Almarcegui, Jan Fabre, William Monk, David Osbaldeston, Reed Siefer, Dave Sinai, Berend Strik, Remco Torenbosch, Koen van Mechelen, Roger van de Wouwer, Jason van der Woude

dinsdag 1 juni 2010

Ad van Nieuwpoort - De Crisis van Jakob

Op dinsdag 20 april vertelde Ad van Nieuwpoort een verhaal tijdens de tentoonstelling Oh Crisis! Een oud bijbelverhaal dat nieuwe inzichten kan verschaffen. Hieronder vind u een ingekorte versie van het verhaal over de Crisis van Jakob, door Ad van Nieuwpoort, dominee Thomaskerk, Zuidas Amsterdam.

In de Thomaskerk vertellen we vooral verhalen. Verhalen waar mensen zich aan kunnen spiegelen. Verhalen die onze eigen verhalen oproepen en zo een reflectie op gang brengen die we anders misschien hadden moeten missen. Een reflectie die ons nog wel eens zouden kunnen uittillen uit de schema’s waarin wij leven en denken. Dat verhaal zou dus nog wel eens hetzelfde effect kunnen hebben als de kunst die we hier zien kunnen. Vanavond een verhaal dus. En ik daag u uit zelf de parallellen te trekken met situatie waarin we op dit moment met elkaar verkeren..


Ik wil het vanavond met u hebben over de crisis van Jakob. Misschien mag ik u meenemen naar dat aloude Bijbelverhaal dat spreekt over de basisvoorwaarden van het menselijk leven. Wat heeft een mens nodig om als volwaardig mens te kunnen leven? Het Bijbelverhaal kent om te beginnen geen abstracte betogen over moraal of ethiek. Houdt ook geen verhandelingen over de zin over het leven. Het aloude verhaal vertelt een verhaal over mensen. Op een uiterst kunstzinnig literaire wijze komt alles wat met een menselijk leven van doen heeft aan de orde. Je zou kunnen zeggen: het Bijbelverhaal stoot op narratieve wijze door tot de grondbeginselen van het menselijk bestaan. Zo ook het verhaal van Jacob. Zijn vader Isaak is een wonder. Hij werd geboren uit twee stokoude mensen, Abraham en Sara. Er werd gelachen toen de geboorte van hun zoon werd aangekondigd. Dat kon niet waar zijn. En toch gebeurde het. In plaats van achter een rollator, liep de stokoude Sara achter een kinderwagen.

Isaak betekent dan ook: hij lacht. Een kind van de lach. In de verhalen over de moeizame geboorte van deze jongen ging het de vertellers om iets te vertellen over wat ‘toekomst’ eigenlijk is. Wij mensen denken dat redelijk in de hand te hebben. Maar het verhaal vertelt dat toekomst iets is dat wij op geen enkele manier kunnen regisseren, hoe graag we het ook zouden willen. Toekomst, zo wil het verhaal, dat gaat over iemand die op je toekomt. Over iemand die zomaar totaal onverwacht in je leven komt. Iemand die niet de vrucht is van jouw kosten en baten analyse, ook niet van jouw businessplan of prognoses, maar zomaar iemand. Iemand die nog wel eens heel je leven op z’n kop zou kunnen zetten. Daarover ging het in de verhalen over Isaak, de vader van Jakob. Toekomst als een volstrekt onvanzelfsprekend gebeuren.
En dan komt dus ineens Jakob op de proppen. Zijn moeder is volstrekt onvruchtbaar. Heel veelzeggend. Vooral als je bedenkt dat in de ontstaansgeschiedenis van deze verhalen ‘vruchtbaarheid’ zo’n beetje het hoogste goed was. Vruchtbaarheid als metafoor ook weer van de eigen maakbaarheid. Wie vruchtbaar is, heeft de toekomst. Wie niet, heeft afgedaan. Zo simpel was het en is het misschien nog wel steeds.

Maar ondanks die onvruchtbaarheid worden Isaak en Rebekka twee zonen geboren. Een tweeling. En zoals dat met tweelingen gaat. Ze komen er meestal nooit allebei tegelijk uit. Er moet iemand de eerste zijn. En zo ook hier. Eerst wordt Ezau geboren. Z’n naam zegt het al: behaard was hij tot en met. Duidelijk beeld van de sterkste. Dat vertelt het verhaal niet anders. Ezau is in de moederschoot al bestemd om de eerste de beste te zijn. Een jager. Op pad. Vol ambitie. En daar achteraan komt dan Jakobje, zijn hand vastgeklemd aan de hiel van Esau, zo staat er. Zo hadden al bonje in de moederschoot. Ze stootten tegen elkaar, nog voor dat ze geboren werden. En daarom ook die naam: Jakob. Hielenlichter, wordt hij wel gekscherend genoemd. Hij is de laatste, en het jongetje thuis. Staat in schril contrast met zijn broeder Esau: de sterke jager. Jakob staat in de keuken en maakt een kostelijk rode linzensoep klaar.

En als zijn broeder moe thuiskomt van de jacht, ruikt hij al in de verte de soep van Jakob. Daar heeft hij wel zin in. Eerste behoeften moeten bevredigd. Maar Jakob zegt: ik geef jou mijn soep, jij geeft mij jouw eerstgeboorterecht. En Ezau interesseert het niets, die toekomst en dat eerstgeboorterecht: hij wil alleen die soep. En roept: Ik sterf van de honger! Geef mij die soep. Jij mag mijn eerstelingschap. En zo gezegd zo gedaan.
Daar gaat het al mis tussen die broeders. En aan alles merk je. Hier gaat het over wat broederschap is. Hoe leven mensen samen? Doen ze dat ten koste of ten bate van elkaar. Pakken ze elkaar op kwetsbare momenten om er beter van te worden? Hoe gaat dat met mensen? De betrouwbaarheid staat op het spel. In elke ontmoeting. In elk samenwerken. Nu daarover gaat het verhaal van Jakob.

Op een slinkse wijze neemt hij van zijn broeder het eerstgeboorterecht af. Als vader Izaak op zijn sterfbed is en zijn oudste zoon het eerstgeboorterecht geven wil, bedenkt Jakob samen met zijn moeder een plannetje. Jakob verkleedt zich als zijn broeder. Hij doet de vacht van geitenbokjes om zijn armen, doet de kleren van zijn broer Ezau aan en brengt zijn bijna blinde vader zijn lievelingsgerecht. En als Jakob de sterfkamer van zijn vader binnenkomt vertrouwt Vader het niet.

Kom bij me, jongen, dat ik je kan betasten.
Ben jij het, mijn zoon Esau, of niet?
Hij zei:
De stem is de stem van Jakob
maar de handen zijn de handen van Esau.
Hij zei:
Ben je het echt, mijn zoon Esau?
En deze zei: Ik ben het.


En zo ging het eerstgeboorterecht naar Jakob. De laatste wordt de eerste. Maar hoe. En je voelt aan alles: hier gaat het mis. Hier wordt de lijn doorgetrokken die door Jakob reeds was ingezet. De broederschap is aan gruzelementen gevallen. Ezau zijn broeder is ziedend: Twee keer heeft hij nu al de hiel gelicht! Zo schreeuwt Ezau het uit. En dan zitten we in de crisis. Ezau wil zijn broeder doden. Hij wil niet meer samen met zijn broeder zijn. Ze zijn van broeders tot rivalen geworden. En Jakob vlucht. De rest van zijn leven staat in het teken van de vlucht voor zijn broeder. Ja, de zegen heeft hij binnen. Zijn vermogen is verzekerd en neemt alleen maar toe. Jakob wordt een groot man met ik weet niet hoeveel vee en goederen. Maar hij is vervolgens wel zonder zijn broeder.

We moeten een lang verhaal kort maken. En we komen bij de werkelijke crisis van Jakob uit. Alles wat hij wilde, heeft hij. Alleen het allerbelangrijkste ontbreekt: zijn broeder. Vele jaren is hij voor het aangezicht van zijn broeder gevlucht. In geen velden of wegen meer te bekennen. Hoe zal hij terug kunnen keren in het land van zijn geboorte? Hoe zou een herstel van broederschap weer mogelijk zijn?

Ik hoef u niet te vertellen hoe wij zomaar de verbanden kunnen leggen met de oorzaken van de crisis zoals we die meemaakten. De orde is zoek. Het evenwicht is er niet meer. Het meest wezenlijke ontbreekt. Maar hoe kom je weer terug bij wat je eigenlijke doel was in het leven. Als particulier. Of als bedrijf. Als bank. Wie durft zijn eigen crisis werkelijk onder ogen te zien. En wie durft daar ook de consequenties uit te trekken? Dat vraagt veel. Zo niet alles.
En daarom vertel ik u dit verhaal. Dit mensenverhaal waarin volgens mij al die thema’s stuk voor stuk aan de orde worden gesteld. Vanuit die vraag: wat maakt nu een mens tot een waarachtig mens? Maar ook: wat maakt al die menselijkheid kapot? Welke dreigingen hangen niet allemaal in de lucht?

We zien de broeders in het verhaal elkaar op lange afstand naderen. Hoe zal het gaan. Durven ze het aan, na al die jaren? Jakob stuurt wat geschenken vooruit om het gemoed van zijn broeder gunstig te stemmen. Maar dat blijken doekjes voor het bloeden. Met beloninkjes kom je niet tot de kern. Verandert er in feite niets. Maar wat moet er dan wel gebeuren?
En dan gaat het verhaal dat Jakob in de nacht staat aan de rivier de Jabbok. Het is doodstil. En Jakob staat daar helemaal in zijn eentje. Alles wat hij had heeft hij over die rivier moeten zetten. Tot het meest dierbare toe. Hij staat in zijn nakie. En het enige nog dat hij heeft in die stille nacht, dat is zijn naam. Over crisis gesproken.

En het verhaal vertelt van een man die met Jakob worstelt tot het opgaan van het morgenrood. Een man. Een naam wordt niet genoemd. Eerst denk je dat het Ezau is. Een gevecht van leven op dood. Maar het is iemand anders. Er wordt geworsteld, nou en of. Maar het wonderlijke is dat die man die met Jakob worstelt, Jakob laat winnen. Je zou zeggen: die Jakob moet zijn lesje leren. De zondebok moet nu maar eens worden aangewezen. Maar zo gebeurt het niet. Jakob is aan de winnende hand nota bene. Maar een ding gebeurt er wel: Jakob wordt geraakt aan zijn heupgewricht. En alles is in dit verhaal beeldtaal. Want heupgewricht betekent in de bijbel: je potentie. De bron van je kracht. En ook al is Jakob aan de winnende hand: dáár wordt hij geraakt. Misschien moet hij wel leren dat niet alles uit eigen kracht voortkomt. Misschien moet hij wel leren dat hij zonder broeder niet echt volwaardig mens kan zijn. Hoe geslaagd zijn leven er ook op het eerste gezicht uitziet.
En dan, dan roept de naamloze man: laat me los. De nacht is ten einde. Het morgenrood is opgegaan. Maar Jakob blijft Jakob. Hij wil altijd het onderste uit de kan. En hij roept: Je moet me eerst zegenen, dan laat ik je gaan.
Jakob toch. Was je niet al genoeg gezegend in je leven? Leefde je niet met een zegen die eigenlijk helemaal niet van jou was? En nu deze vraag. Of vraag je wat anders in deze nacht. In deze eenzaamheid van je bestaan?
En de man vraagt: Wat is je naam? In de bijbel is dat de meest cruciale vraag die mens aan een ander mens kan stellen. Wat is je naam? Hij vraagt niet: wat heb je allemaal bereikt in je leven? Wat is jouw CV? Wat zijn je academische titels, nee hij vraagt naar zijn naam. Want in die naam ligt heel je leven besloten. Het is datgene waarmee jij temidden van anderen tevoorschijn komt. Je onderscheidt. In de bijbel is je naam je levensprogramma, je roeping. Zoals je naam is, zo is de rol die je krijgt te spelen. En nu moet dus Jakob op de proppen komen. Met heel zijn hebben en houwen. Nu kan hij niet meer achterblijven. Hij moet met de billen bloot. Anders is er geen toekomst. Voor hem niet en voor de broederschap niet. En dan horen we in de holte van die nacht Jakob zijn naam uitroepen: Jakob!

Wij weten inmiddels die naam betekent: hielenlichter. Zo heeft zijn broer hem ook ontdekt, ontmaskert. En daarom krijgt hij hier ook een nieuwe naam. Jakob is op een dood punt gekomen. Hij is volstrekt vastgelopen. Nee, niet in uiterlijke zin. Maar wel in menselijke zin. Maar hier opent zich een nieuwe weg. Hij krijgt een nieuwe naam. Hier valt voor de eerste keer in het Bijbelverhaal de naam Israel. Strijder Gods. Zo moet hij nu maar heten.

Jouw naam zal niet langer Jakob zijn, maar Israël,
je hebt gestreden met God en met mensen
en je hebt de overhand gekregen…


We zijn nooit arrivé. We zijn onderweg. Er blijven vragen. Goddank. En als hij die nieuwe naam krijgt, vraag Jakob naar de naam van die naamloze man die met hem begon te worstelen.

Maak mij toch jouw naam bekend!
En de man zei:
Waarom vraag jij naar mijn naam?
En hij zegende hem daar.


De naam van die man wordt niet prijsgegeven maar wel bekend gemaakt in de zegen die Jakob ontvangt. Jakob wordt gezegend. Hij wordt in de crisis van zijn leven op zijn benen gezet. Toegerust om zijn broeder te kunnen ontmoeten. Die naamloze man heeft zelf Jakob laten winnen om hem dit zelf te laten ondervinden. En ineens wordt alles anders. De plaats waar hij stond heette Jabbok: worstelplaats. Maar die plaats krijgt een andere naam: Pniel: Godsaangezicht. Want, zo zegt Jakob: Ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht en ik ben er nog. Hoe is het mogelijk! En met zijn nieuwe naam gaat hij nu in de richting van zijn broeder. Ja, hij gaat wel mank. Hij hinkt. Want zijn potentie is geraakt.
Bij elke stap wordt hij herinnerd aan deze nacht die heel zijn leven op z’n kop zette. En dan ziet hij zijn broeder. Die ander die hij nodig heeft om werkelijk mens te worden. Waarvoor hij ogen had gekregen, en handen en voeten. Allemaal instrumenten die de mens heeft gekregen om een ander te kunnen ontmoeten. Want het is niet goed dat de mens alleen is, zegt de bijbel op de eerste bladzijde. Dat is niet goed. De mens zonder ander mens, dat staat niet. Dan komt hij niet verder. En dan zien ze elkaar die broeders.

Esau rende hem tegemoet en omarmde hem
hij viel hem om de hals en kuste hem.
En zij weenden.


Ze zien in elkaars aangezicht plotseling iets oplichten van dat naamloze van die nacht. Wat niet te grijpen is. Een geheim. Groter dan ons hart. En zo gaan ze samen. Niet langer meer als elkaars rivalen en gevangenen, maar als elkaars broeders. Elk in hun eigenheid. Een nieuwe tijd breekt aan. Jakob is tot het bot gegaan. Als Israel is hij als laatste alsnog de eerste. Voorop als één die dient. Ja, die crisis was heilzaam voor hem. Hij is er meer mens door geworden.